De voornaamwoorden als achtervoegsels
De bezittelijke voornaamwoorden
Er is eerder gesproken over de voronaamwoorden, zoals die zelfstandig kunnen voorkomen. Naast dit gebruik bestaat in het Hebreeuws de mogelijkheid om verkorte vormen van de voornaamwoorden achter zelfstandige naamwoorden en werkwoorden te voegen. In het eerste geval duidt het persoonlijke voornaamwoord de bezitter aan van datgene dat genoemd is met het zelfstandige naamwoord, terwijl in het tweede geval het lijdend voorwerp van een werkwoord bedoeld wordt. We geven eerst de vormen zoals die voorkomen bij een onveranderlijk woord, omdat langere woorden vaak, wanneer een persoonljik voornaamwoord wordt achtergevoegd, verandering ondergaan door de verschuiving van de klemtoon, die dan weer verkorting van klinkers met zich mee kan brengen. We komen daar later op terug. Als voorbeeld gebruiken we het woord
סוּס, "paard," zowel in het enkelvoud als het meervoud, mannelijk en vrouwelijk.
| paard סוּס |
mannelijk | vrouwelijk |
enkelvoud | meervoud |
enkelvoud | meervoud |
paard | paarden |
merrie | merries |
status absolutus |
סוּס | סוּסִים |
סוּסָה | סוּסוֹת |
status constructus |
סוּס | סוּסֵי |
סוּסַת | סוּסוֹת |
|
1 enkelvoud |
סוּסִי | סוּסַי |
סוּסָתִי | סוּסוֹתַי |
sūsī | sūsay |
sūsātī | sūsōtay |
2 mnl. enkelvoud |
סוּסְךָ | סוּסֶיךָ |
סוּסָתְךָ | סוּסוֹתֶיךָ |
sūsəḵā | sūsę̄ḵa |
sūsātəḵā | sūsōtę̄ḵā |
2 vrwl. enkelvoud |
סוּסֵךְ | סוּסַיִךְ |
סוּסָתֵךְ | סוּסוֹתַיִךְ |
sūseḵ | sūsayiḵ |
sūsāteḵ | sūsōtayiḵ |
3 mnl. enkelvoud |
סוּסוֹ | סוּסָיו |
סוּסָתוֹ | סוּסוֹתָיו |
sūsō | sūsāw |
sūsātō | sūsōtāw |
3 vrwl. enkelvoud |
סוּסָהּ | סוסֶיהָ |
סוּסָתָהּ | סוּסוֹתֶיהָ |
sūsāh | sūsę̄hā |
sūsātāh | sūsōtę̄hā |
1 meervoud |
סוּסֵנוּ | סוּסֵינוּ |
סוּסָתֵנוּ | סוּסוֹתֵינוּ |
sūsenū | sūsēnū |
sūsātenū | sūsōtēnū |
2 mnl. meervoud |
סוּסְכֶם | סוּסֵיכֶם |
סוּסַתְכֶם | סוּסוֹתֵיכֶם |
sūsḵęm | sūsēḵęm |
sūsatḵęm | sūsōtēḵęm |
2 vrwl. meervoud |
סוּסְכֶן | סוּסֵיכֶן |
סוּסַתְכֶן | סוּסוֹתֵיכֶן |
sūsḵęn | sūsēḵęn |
sūsatḵęn | sūsōtēḵęn |
3 mnl. meervoud |
סוּסָם | סוּסֵיהֶם |
סוּסָתָם | סוּסוֹתֵיהֶם, סוּסוֹתָם |
sūsām | sūsēhęm |
sūsātām | sūsōtēhęm |
3 vrwl. meervoud |
סוּסָן | סוּסֵיהֶן |
סוּסָתָן | סוּסוֹתֵיהֶן, סוּסוֹתָן |
sūsān | sūsēhęn |
sūsātān | sūsōtēhęn |
De voornaamwoorden als lijdend voorwerp
De voornaamwoorden die als lijdend voorwerp achter werkwoordsvormen gevoegd worden zijn in principe in vorm gelijk aan de achtervoegsels bij het zelfstandige naamwoord, met één uitzondering: voor de eerste persoon enkelvoud is het achtergevoegde element niet
- ִי maar
-נִי.
De voornaamwoordelijke elementen vormen dus niet zozeer een probleem, wat echter wel een probleem is, is de vorm van het werkwoord wanneer er een persoonselement achtergevoegd wordt. Wanneer de werkwoordsvorm op een klinker uitgaat wordt over het algemeen het achtervoegsel zonder problemen toegevoegd, maar gaat het werkwoord op een medeklinker uit dan worden er verschillende klinkers als verbinding gebezigd, behalve waar het voornaamwoord zelf uit een klinker bestaat. Vaak is er sprake van bewaard gebleven oude klinkers, die elders afgevallen zijn. Daardoor is er geen sprake van een eenvoudig te omschrijven klanksysteem.
Afgezien van de verbindingsklanken wordt een ander probleem gevormd door de verschuiving van de klemtoon in de nieuwe eenheid gevormd door werkwoordsvorm met achtergevoegd persoonselement, hetgeen weer aanleiding is voor de verkorting van klinkers in het begin van het woord. Het voert te ver om volledige overzichten te geven en we beperken ons daarom tot wat algemene opmerkingen en losse voorbeelden.
De voornaamwoorden als lijdend voorwerp bij de voltooide tijd
Waar een bindklinker nodig is, is dit vaak een -a-. In een paar vormen komen oude uitgangen terug. In de derde persoon vrouwelijk vinden we een -t- voor de achtergevoegde elementen. Dit is vergelijkbaar met het verschil tussen status absolutus en status constructus bij vrouwelijke woorden, b.v.
סוּסַת סוּסָה, waar dan ook de vorm met -t- gebruikt wordt voor de persoonsaanduidingen. Voorbeeld:
גָּנְבָה | zij heeft gestolen |
נְּנָבָתַם | zij heeft hen gestolen |
Zo is de oorspronkelijke uitgang -ti van de tweede persoon vrouwelijk enkelvoud voor de persoonselementen vaak bewaard:
יָלַדְתְּ | jij hebt voortgebracht |
יְלִדְתִּנִי | jij hebt mij voortgebracht |
Bij de derde persoon enkelvoud vinden we soms een bindklinker -a-, soms bij bepaalde achtervoegsels die met een klinker beginnen geen extra bindklinker.
אָהַב\אָהֵב | hij bemint |
אֲהֵבוֹ | hij bemint hem |
לָקַח | hij pakte |
לְקָחַני | hij pakte mij |
De voornaamwoorden als lijdend voorwerp bij de onvoltooide tijd
In de onvoltooide tijd is, waar nodig, vaak een -e- als bindklinker aan te treffen. Verder is het in deze vormen heel gebruikelijk dat de basisvorm voor het achtervoegsel verlengt wordt met een element -an-, -ęn-. Deze -n- levert met een volgende -h-, bij voorbeeld van het achtervoegsel -hęm, of -hū, assimilatie op tot -nn-.
יִדְרֹשׁ | hij zoekt |
+ -an- + -hū |
יִדְרְשֶׁנּוּ | hij zoekt het |
יִכְתֹּב | hij zal schrijven |
|
יִכְתְּבֵם | hij zal hen opschrijven |